Caravannetje

‘Heb je een trekhaak?’ vraagt mijn vader als we over een groen Walcheren op weg zijn naar Goes.
‘Weet ik niet pap.’
‘Wie weet er nou niet of hij wel of geen trekhaak heeft?’ zegt mijn vader verbaasd.
Ik stop aan de kant van de weg, maak zijn riem los, open zijn portier.
‘Ga maar kijken.’
Mijn vader strompelt de auto uit, naar achter. Strompelt terug en stapt kreunend weer in.
‘En?’
‘Geen trekhaak.’
Ik maak zijn riem vast en we rijden weer verder.
‘Wat was je van plan met een trekhaak, pap?’ vraag ik.
‘Een caravannetje huren.’
Ik glimlach. Zo ken ik mijn vader. Hoe groter de plannen, hoe meer verkleinwoordjes. Acht duwboten wil hij bouwen, en de laatste tijd zijn daar twee zeeslepertjes bijgekomen. Waarmee de miljoentjes wel zullen binnenstromen.
Omdat mijn vader zo vaak dingen wil die niet kunnen, heb ik me voorgenomen om ja te zeggen op alles wat ook maar een beetje kan. Maar ik dank de hemel op mijn blote knietjes dat ik geen trekhaak heb.
Vandaag wilde mijn vader eten in een nieuw restaurant in Goes. Ik had bezwaar. Met ophalen en terugbrengen is dat een uur bovenop de vijf uur die ik sowieso al in de auto zit als ik naar m’n vader ga. Konden we niet gewoon in Vlissingen eten? Maar hier had hij over nagedacht: hij nam de zorgtaxi terug en dan was ik mooi al een half uur op dreef. Hij had het al geregeld bovendien.
Ik ben niet gewend aan een vader die ook om mij denkt.
En zo rijden we nu naar Goes.
Het terras is vol, we schuiven aan bij een stel. Hij zestiger, zij veertiger. En ik snap niet hoe het kan, maar binnen een minuut hebben mijn vader en die man boven water dat ze ooit allebei in Brabant hebben gevoetbald tegen een team genaamd Elf Boeren Op Hol. De vrouw en ik kijken elkaar aan en beginnen ook maar een gesprek.
‘Dat zie je helemaal niet’, zegt ze met een blik op mijn vader als ik vertel dat hij psychiatrisch patiënt is.
Ik weet het.
Na het eten is mijn vader moe. Terwijl we wachten op de zorgtaxi vraag ik hem of hij een fijne dag heeft gehad.
‘Het was een dag om nog lang over na te denken’, antwoordt hij met zijn ogen dicht.
Ik wil weten wat hij dan gaat zitten denken.
‘Dat we het samen toch erg naar ons zin kunnen hebben’, zegt hij.
De zorgtaxi arriveert en de chauffeur hijst mijn vader naar binnen. Ik kijk het busje na en ik weet niet waarom, maar ineens vind ik m’n vader zo waardig en dapper.
Ook ik moet nog lang over deze dag denken.

(Uit de reeks Koers houden – Hoe ga je om met een bejaarde vader die psychiatrisch patiënt is en die nog rijk denkt te worden met boten bouwen?, verschenen in Trouw)