Aan de overkant
De veerman en ik 

Als ik in de file sta, voel ik me een dwaas. Met z’n allen door een veel te nauw gaatje geduwd worden, wie wil dat nou? Ik dus niet. Ik heb altijd geweten dat ik ofwel heel dichtbij m’n werk wilde wonen zodat ik er naartoe kon fietsen of lopen, of dat ik thuis wilde kunnen werken. Het is dat laatste geworden, ik hoef alleen maar voor interviews de deur uit. Als het even kan, plan ik die zo dat ik de files ontwijk. Ik woon in het midden van het land en ik weet dat het geen zin heeft om voor half 9 ’s ochtends te vertrekken. Maar als ik er niet aan ontkom om toch al vroeg op pad te moeten, neem ik het pontje om zo via Tiel westwaarts te gaan.

Op het pontje voel ik me het tegenovergestelde van een dwaas. Daar voel ik mij een geluksvogel, die op vakantie is bovendien. Ik stap altijd uit om naar het water te kijken en we zijn altijd te snel aan de overkant.

Vandaag komt de veerman even bij me staan.

‘Geweldig hè?’ zegt hij.

Ik antwoord dat ik denk dat hij de mooiste baan van de wereld heeft.

Hij lacht en beaamt dat. Hij heeft dat te laat ontdekt, vertelt hij, nog maar vier jaar terug. Als hij dit had geweten toen hij nog jong was, was hij naar de Zeevaartschool gegaan. Dan had hij voor het echte werk kunnen gaan want dit is natuurlijk maar een kippeneindje elke keer.

Ik zeg hem dat hij toch maar mooi mensen aan de overkant brengt en dat dat een van de mooiste dingen is die je kunt doen.

Hij kijkt me aan.

‘Figuurlijk?’

Ik knik.

‘Als je het zo bekijkt’, antwoordt hij. We kijken naar de rivier met z’n duizend kleuren en dan vraagt hij of ik alles figuurlijk neem in het leven.

‘Vaak wel,’ zeg ik.

‘Dat is niet zo praktisch,’ zegt hij.

‘Nee,’ lach ik terug. Hij wil weten wat ik doe en als ik vertel dat ik mensen interview en er daarna over schrijf, vraagt hij of ik ook mensen aan de overkant breng.

‘Misschien een eindje die kant op’, zeg ik na even denken. Ik hoop altijd dat ik op papier iets kan teruggeven wat de mensen zelf niet meer zien. Of nog niet zien. Maar soms willen mensen niet naar de overkant, ook geen klein beetje. En dat is ook goed.

Dan zijn we er al weer, ik moet mijn auto weer in. Voordat ik instap, heeft de veerman nog een tip: ik moet een keertje ’s avonds komen oversteken als het volle maan is. Gewoon een paar keer heen en weer om te genieten van wat de maan doet met het landschap en het water. Ik beloof dat ik dat doe en start de motor. We zwaaien nog een keer als ik wegrijd. Tot volle maan, denk ik, en rijd het dijkje op op weg naar de A15. Dit heb ik toch maar mooi weer binnen.

(Geschreven voor De Kaap)